De levende steen en het heilige volk
1Matt. 18:3; Rom. 6:4; 1 Kor. 14:20; Efez. 4:23; Kol. 3:8; Hebr. 12:1Leg dan af alle slechtheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerij.
2En verlang vurig, als pasgeboren kinderen, naar de zuivere melk van het Woord,2:2 de zuivere melk van het Woord - Of: de redelijke, zuivere melk. opdat u daardoor mag opgroeien,
3indien u tenminste Ps. 34:9geproefd hebt dat de Heere goedertieren is,
4Efez. 2:20en kom naar Hem toe als naar een levende steen, die wel door de mensen verworpen is, maar bij God uitverkoren en kostbaar,Het woordje “dierbaar” had in de 17e eeuw een ietwat andere lading dan nu. We moeten tegenwoordig meer denken aan het woordje “duur”. Het Griekse grondwoord verwijst naar iets dat een grote waarde heeft. Het woordje “dierbaar” heeft tegenwoordig vooral een emotionele lading. “Kostbaar” is een zuiverder weergave van de grondtekst.
5dan wordt u ook zelf, als levende stenen, gebouwd tot Hebr. 3:6een geestelijk huis, tot Openb. 1:6; 5:10een heilig priesterschap, om Rom. 12:1; Hebr. 12:28geestelijke offers te brengen, die God welgevallig zijn door Jezus Christus.
6Daarom staat er in de Schrift: Jes. 28:16Zie, Ik leg in Sion een hoeksteen die uitverkoren en kostbaar is; en: Wie in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
7Voor u dan, die gelooft, is Hij kostbaar; maar voor de ongehoorzamen geldt: Ps. 118:22; Matt. 21:42; Hand. 4:11De steen die de bouwers verworpen hebben, die is de hoeksteen geworden, en Jes. 8:14; Rom. 9:33een steen des aanstoots en een struikelblok;
8voor hen namelijk die zich aan het Woord stoten, door ongehoorzaam te zijn, waartoe zij ook bestemd zijn.
9Ex. 19:6; Deut. 7:6; 14:2; 26:18; Efez. 1:14Maar u bent een uitverkoren geslacht, Openb. 1:6; 5:10een koninklijk priesterschap, een heilig volk, een volk dat God Zich tot Zijn eigendom maakte;2:9 een volk … eigendom maakte - Letterlijk: een volk tot verkrijging. opdat u de deugden zou verkondigen van Hem Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht,
10Hos. 1:10; 2:22; Rom. 9:26u, die voorheen geen volk was, maar nu Gods volk bent; u, die zonder ontferming was, maar nu in ontferming aangenomen bent.
Een voorbeeld voor de heidenen
11Geliefden, ik roep u op als bijwoners en vreemdelingen Rom. 13:14; Gal. 5:16u te onthouden van de vleselijke begeerten, die strijd voeren tegen de ziel.
12Rom. 12:17; 2 Kor. 8:21; Filipp. 2:15Houd uw levenswandel onder de heidenen goed; Tit. 2:8; 1 Petr. 3:16opdat zij die nu van u kwaadspreken als van kwaaddoeners, Matt. 5:16door de goede werken die zij in u waarnemen, God verheerlijken mogen Luk. 1:68; 19:44op de dag dat er naar hen omgezien wordt.2:12 op de dag … wordt - Of: op de dag van de vergelding.
Aan alle gezag onderdanig
13Rom. 13:1; Tit. 3:1Onderwerp u dan omwille van de Heere aan alle menselijke orde, hetzij aan de koning, als hoogste machthebber,
14hetzij aan de stadhouders, als mensen die door hem gezonden worden tot straf van de kwaaddoeners, maar tot lof van hen die goeddoen.
15Want zo is het de wil van God, Tit. 2:8dat u door goed te doen het onverstand van de dwaze mensen de mond snoert;
16Joh. 8:32; Rom. 6:18; Gal. 5:1als vrije mensen, maar niet alsof u de vrijheid hebt als een dekmantel voor slechtheid, maar als dienstknechten van God.
17Rom. 12:10; 1 Petr. 5:5Houd iedereen in ere; Rom. 12:10; Efez. 4:3; Hebr. 13:1; 1 Petr. 1:22heb al uw broeders2:17 al uw broeders - Letterlijk: de broederschap. lief; vrees God; Matt. 22:21eer de koning.
18Efez. 6:5; Kol. 3:22; 1 Tim. 6:1; Tit. 2:9Huisslaven, wees uw meesters met alle ontzag onderdanig, niet alleen hun die goed en welwillend zijn, maar ook die verkeerd handelen.
Lijden omwille van het goede
19Matt. 5:10Want dat is genade, als iemand om het geweten voor God dingen verdraagt die hem pijn doen, en daarbij ten onrechte lijdt.
20Want wat voor roem is er als u het geduldig verdraagt wanneer u zondigt en daarvoor slagen ontvangt? 1 Petr. 3:14; 4:14Maar als u het geduldig verdraagt wanneer u goeddoet en daarvoor lijdt, is dat genade bij God.
21Want hiertoe bent u geroepen, omdat ook Christus voor ons geleden heeft; Hij laat Joh. 13:15; Filipp. 2:5; 1 Joh. 2:6ons zo een voorbeeld na, opdat u Zijn voetsporen zou navolgen;
22Jes. 53:9; 2 Kor. 5:21; 1 Joh. 3:5Hij, Die geen zonde gedaan heeft en in Wiens mond geen bedrog gevonden is;
23Matt. 27:39; Joh. 8:48,49Die, toen Hij uitgescholden werd, niet terugschold, en toen Hij leed, niet dreigde, maar het overgaf aan Hem Die rechtvaardig oordeelt;
24Jes. 53:4; Matt. 8:17Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout, Rom. 6:11opdat wij, voor de zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven. Door Zijn striemen bent u genezen.
25Want u was Jes. 53:6; Ezech. 34:6; Luk. 15:4als dwalende schapen; maar u bent nu bekeerd tot de Herder en Opziener van uw zielen.
2
1Zo Matt. 18:3. Rom. 6:4. 1 Kor. 14:20. Efez. 4:23. Kol. 3:8. Hebr. 12:1.legt dan af alle kwaadheid, en alle bedrog, en geveinsdheid, en nijdigheid, en alle achterklappingen;
2En, als nieuwgeborene kinderkens, zijt zeer begerig naar de redelijke onvervalste melk, opdat gij door dezelve moogt opwassen;
3Indien gij anders Ps. 34:9.gesmaakt hebt, dat de Heere goedertieren is.
4Efez. 2:20.Tot Welken komende, als tot een levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en dierbaar;
5Zo wordt gij ook zelven, als levende stenen, gebouwd tot Hebr. 3:6.een geestelijk huis, tot Openb. 1:6. 5:10.een heilig priesterdom, om Rom. 12:1. Hebr. 12:28.geestelijke offeranden op te offeren, die Gode aangenaam zijn door Jezus Christus.
6Daarom is ook vervat in de Schrift: Jes. 28:16.Ziet, Ik leg in Sion een uitersten Hoeksteen, Die uitverkoren en dierbaar is; en: Die in Hem gelooft, zal niet beschaamd worden.
7U dan, die gelooft, is Hij dierbaar; maar den ongehoorzamen wordt gezegd: Ps. 118:22. Matt. 21:42. Hand. 4:11.De Steen, Dien de bouwlieden verworpen hebben, Deze is geworden tot een hoofd des hoeks, en Jes. 8:14. Rom. 9:33.een steen des aanstoots, en een rots der ergernis;
8Dengenen namelijk, die zich aan het Woord stoten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn.
9Ex. 19:5. Deut. 7:6. 14:2. 26:18. Efez. 1:14.Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, Openb. 1:6. 5:10.een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk; opdat gij zoudt verkondigen de deugden Desgenen, Die u uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht;
10Hos. 1:10. 2:22. Rom. 9:26.Gij, die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt; die eertijds niet ontfermd waart, maar nu ontfermd zijt geworden.
De eerlijke levenswandel te midden der heidenen
11Geliefden, ik vermaan u als inwoners en vreemdelingen, Rom. 13:14. Gal. 5:16.dat gij u onthoudt van de vleselijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel;
12Rom. 12:17. 2 Kor. 8:21. Filipp. 2:15.En houdt uw wandel eerlijk onder de heidenen; Tit. 2:8. 1 Petr. 3:16.opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, Matt. 5:16.zij uit de goede werken, die zij in u zien, God verheerlijken mogen Luk. 1:68. 19:44.in den dag der bezoeking.
13Rom. 13:1. Tit. 3:1.Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heeren wil; hetzij den koning, als de opperste macht hebbende;
14Hetzij den stadhouderen, als die van hem gezonden worden, tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot prijs dergenen, die goed doen.
15Want alzo is het de wil van God, Tit. 2:8.dat gij, weldoende, den mond stopt aan de onwetendheid der dwaze mensen;
16Joh. 8:32. Rom. 6:18. Gal. 5:1.Als vrijen, en niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheid, maar als dienstknechten van God.
17Rom. 12:10. 1 Petr. 5:5.Eert een iegelijk; Rom. 12:10. Efez. 4:3. Hebr. 13:1. 1 Petr. 1:22.hebt de broederschap lief; vreest God; Matt. 22:21.eert den koning.
Plichten der dienstknechten
18Efez. 6:5. Kol. 3:22. 1 Tim. 6:1. Tit. 2:9.Gij huisknechten, zijt met alle vreze onderdanig den heren, niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook den harden.
19Matt. 5:10.Want dat is genade, indien iemand om het geweten voor God zwarigheid verdraagt, lijdende ten onrechte.
20Want wat lof is het, indien gij verdraagt, als gij zondigt, en daarover geslagen wordt? 1 Petr. 3:14. 4:14.Maar indien gij verdraagt, als gij weldoet, en daarover lijdt, dat is genade bij God.
21Want hiertoe zijt gij geroepen, dewijl ook Christus voor ons geleden heeft, Joh. 13:15. Filipp. 2:5. 1 Joh. 2:6.ons een voorbeeld nalatende, opdat gij Zijn voetstappen zoudt navolgen;
22Jes. 53:9. 2 Kor. 5:21. 1 Joh. 3:5.Die geen zonde gedaan heeft, en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden;
23Matt. 27:39. Joh. 8:48, 49.Die, als Hij gescholden werd, niet wederschold, en als Hij leed, niet dreigde; maar gaf het over aan Dien, Die rechtvaardiglijk oordeelt;
24Jes. 53:4. Matt. 8:17.Die Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen heeft op het hout; Rom. 6:11.opdat wij, der zonden afgestorven zijnde, der gerechtigheid leven zouden; door Wiens striemen gij genezen zijt.
25Want gij waart Jes. 53:6. Ezech. 34:6. Luk. 15:4.als dwalende schapen; maar gij zijt nu bekeerd tot den Herder en Opziener uwer zielen.