Paulus' verdediging
1Mannenbroeders en vaders, luister naar mijn verdediging, die ik nu voor u zal uitspreken.
2Toen zij hoorden dat hij hen in de Hebreeuwse taal toesprak, hielden zij zich nog stiller. En hij zei:
3Hand. 9:11; 21:39; 2 Kor. 11:22Ik ben een Joodse man, geboren te Tarsus in Cilicië, maar opgevoed in deze stad en aan de voeten van Hand. 5:34Gamaliël op de meest nauwgezette wijze onderwezen in de wet van de vaderen, een ijveraar voor God zoals u heden allemaal bent.
4Hand. 8:3; 9:1; 26:9; 1 Kor. 15:9; Gal. 1:13; 1 Tim. 1:13Ik heb deze Weg tot de dood toe vervolgd: ik heb zowel mannen als vrouwen gebonden en overgeleverd in de gevangenissen,
5zoals ook de hogepriester van mij kan getuigen, en heel de Raad van oudsten. Ik kreeg van hen zelfs brieven voor de broeders mee en ben daarmee naar Damascus gereisd om ook hen die daar waren, geboeid naar Jeruzalem te brengen, opdat ze gestraft zouden worden.
6Hand. 9:3Maar het overkwam mij, toen ik onderweg was en omstreeks de middag Damascus naderde, dat 1 Kor. 15:8; 2 Kor. 12:2plotseling vanuit de hemel een fel licht mij omstraalde.
7En ik viel op de grond en hoorde een stem tegen mij zeggen: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij?
8En ik antwoordde: Wie bent U, Heere? En Hij zei tegen mij: Ik ben Jezus de Nazarener, Die u vervolgt.
9En zij die bij mij waren, zagen wel het licht Dan. 10:7en werden zeer bevreesd, maar de stem van Hem Die tot mij sprak, hoorden zij niet.
10En ik zei: Heere, wat moet ik doen? En de Heere zei tegen mij: Sta op en ga naar Damascus, en daar zal met u gesproken worden over alles wat voor u vastgesteld is om te doen.
11En omdat ik door de glans van dat licht niets meer kon zien, werd ik bij de hand geleid door hen die bij mij waren, en zo kwam ik in Damascus.Het grondwoord is elders veelal met heerlijkheid of verheerlijking vertaald. In dit verband past glans echter beter. Zie ook de uitleg van de KT.
12Hand. 9:17En een zekere Ananias, een godvrezend man, die leefde volgens de wet en met een goed getuigenis van alle Joden die daar woonden,
13kwam naar mij toe, ging bij mij staan en zei tegen mij: Saul, broeder, word weer ziende! En op hetzelfde moment werd ik ziende, en zag hem.
14En hij zei: De God van onze vaderen heeft u voorbestemd om Zijn wil te kennen en de Rechtvaardige te zien en de stem uit Zijn mond te horen,
15want u moet voor Hem bij alle mensen getuige zijn van wat u hebt gezien en gehoord.
16En nu, waarom aarzelt u? Sta op, laat u dopen en uw zonden afwassen onder aanroeping van de Naam van de Heere.
17Hand. 9:28En het overkwam mij, toen ik in Jeruzalem teruggekeerd was en in de tempel bad, dat ik in geestvervoering raakte,
18en dat ik Hem zag en Hij tegen mij zei: Matt. 10:14Haast u en ga met spoed uit Jeruzalem weg, want ze zullen uw getuigenis over Mij niet aannemen.
19En ik zei: Heere, ze weten Vers 4dat ik hen die in U geloofden, in de gevangenis wierp en in de synagogen liet geselen;
20Hand. 7:58; 8:1en toen het bloed van Stefanus, Uw getuige, vergoten werd, stond ik daar ook bij en stemde van harte in met zijn dood, en paste op de kleren van hen die hem doodden.
21En Hij zei tegen mij: Ga, Hand. 9:15; 13:2; Gal. 1:15; 2:8; Efez. 3:8; 1 Tim. 2:7; 2 Tim. 1:11want Ik zal u ver weg zenden, naar de heidenen.
Paulus' burgerrecht
22Zij hoorden hem nu aan tot dit woord toe, maar daarna verhieven zij hun stem en zeiden: Hand. 21:36Weg van de aarde met zo iemand, want hij behoort niet te blijven leven.
23En toen zij schreeuwden en de kleren van zich afsmeten en stof in de lucht gooiden,
24beval de overste hem in de kazerne te brengen, en hij zei dat men hem onder geseling moest verhoren, om aan de weet te komen waarom zij zo tegen hem tekeergingen.
25En terwijl zij hem met de riemen in gestrekte houding vastbonden, zei Paulus tegen de hoofdman over honderd die erbij stond: Is het u geoorloofd een Romein te geselen, en dat nog wel onveroordeeld?
26Toen de hoofdman over honderd dat gehoord had, ging hij naar de overste en berichtte het hem; hij zei: Pas op wat u gaat doen, want deze man is een Romein.
27En de overste ging naar hem toe en zei tegen hem: Zeg mij, bent u een Romein? En hij zei: Ja.
28En de overste antwoordde: Ik heb dit burgerrecht voor een groot bedrag verkregen. En Paulus zei: Maar ik ben zelfs zo geboren.
29Meteen lieten zij die hem zouden verhoren hem verder ongemoeid. En ook de overste werd bevreesd, toen hij merkte dat hij een Romein was en dat hij hem had vastgebonden.
Paulus voor de Raad
30En omdat hij met zekerheid wilde weten waarvan hij door de Joden beschuldigd werd, maakte hij de volgende dag zijn boeien los en gaf hij bevel dat de overpriesters en heel hun Raad bijeen zouden komen; en hij bracht Paulus naar beneden en leidde hem voor hen.
22
Paulus' verdediging
1Mannen broeders en vaders, hoort mijn verantwoording, die ik tegenwoordig tot u doen zal.
2(Als zij nu hoorden, dat hij in de Hebreeuwse taal hen aansprak, hielden zij zich te meer stil. En hij zeide:)
3Hand. 9:11. 21:39. 2 Kor. 11:22.Ik ben een Joods man, en te Tarsen in Cilícië geboren, opgevoed in deze stad, aan de voeten van Hand. 5:34.Gamáliël onderwezen naar de bescheidenste wijze der vaderlijke wet, zijnde een ijveraar Gods, gelijkerwijs gij allen heden zijt;
4Hand. 8:3. 9:1. 26:9. 1 Kor. 15:9. Gal. 1:13. 1 Tim. 1:13.Die dezen weg vervolgd heb tot den dood, bindende en in de gevangenissen overleverende beiden mannen en vrouwen.
5Gelijk mij ook de hogepriester getuige is, en de gehele raad der ouderlingen; van dewelke ik ook brieven genomen hebbende tot de broeders, ben naar Damaskus gereisd, om ook degenen, die daar waren, gebonden te brengen naar Jeruzalem, opdat zij gestraft zouden worden.
6Hand. 9:3.Maar het geschiedde mij, als ik reisde, en Damaskus genaakte, omtrent den middag, dat 1 Kor. 15:8. 2 Kor. 12:2.snellijk uit den hemel een groot licht mij rondom omscheen.
7En ik viel ter aarde, en ik hoorde een stem, tot mij zeggende: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij?
8En ik antwoordde: Wie zijt Gij, Heere? En Hij zeide tot mij: Ik ben Jezus, de Nazaréner, Welken gij vervolgt.
9En die met mij waren, zagen wel het licht, Dan. 10:7.en werden zeer bevreesd; maar de stem Desgenen, Die tot mij sprak, hoorden zij niet.
10En ik zeide: Heere! wat zal ik doen? En de Heere zeide tot mij: Sta op, en ga heen naar Damaskus; en aldaar zal met u gesproken worden, van al hetgeen u geordineerd is te doen.
11En als ik vanwege de heerlijkheid deszelven lichts niet zag, zo werd ik bij de hand geleid van degenen, die met mij waren, en kwam te Damaskus.
12Hand. 9:17.En een zekere Ananías, een godvruchtig man naar de wet, goede getuigenis hebbende van al de Joden, die daar woonden,
13Kwam tot mij, en bij mij staande, zeide tot mij: Saul, broeder, word weder ziende! En ter zelfder ure werd ik ziende op hem.
14En hij zeide: De God onzer vaderen heeft u te voren verordineerd, om Zijn wil te kennen, en den Rechtvaardige te zien, en de stem uit Zijn mond te horen.
15Want gij zult Hem getuige zijn bij alle mensen, van hetgeen gij gezien en gehoord hebt.
16En nu, wat vertoeft gij? Sta op, en laat u dopen, en uw zonden afwassen, aanroepende den Naam des Heeren.
17Hand. 9:28.En het gebeurde mij, als ik te Jeruzalem wedergekeerd was, en in den tempel bad, dat ik in een vertrekking van zinnen was;
18En dat ik Hem zag, en Hij tot mij zeide: Matt. 10:14.Spoed u, en ga in der haast uit Jeruzalem; want zij zullen uw getuigenis van Mij niet aannemen.
19En ik zeide: Heere, zij weten, Vers 4.dat ik in de gevangenis wierp, en in de synagogen geselde, die in U geloofden;
20Hand. 7:58. 8:1.En toen het bloed van Stéfanus, Uw getuige, vergoten werd, dat ik daar ook bij stond, en mede een welbehagen had in zijn dood, en de klederen bewaarde dergenen, die hem doodden.
21En Hij zeide tot mij: Ga heen; Hand. 9:15. 13:2. Gal. 1:15. 2:8. Efez. 3:8. 1 Tim. 2:7. 2 Tim. 1:11.want Ik zal u ver tot de heidenen afzenden.
Paulus' burgerrecht
22Zij hoorden hem nu tot dit woord toe; en zij verhieven hun stem, zeggende: Hand. 21:36.Weg van de aarde met zulk een, want het is niet behoorlijk, dat hij leve.
23En als zij riepen, en de klederen van zich smeten, en stof in de lucht wierpen,
24Zo beval de overste, dat men hem in de legerplaats zou brengen, en zeide, dat men hem met geselen onderzoeken zou, opdat hij verstaan mocht, om wat oorzaak zij alzo over hem riepen.
25En alzo zij hem met de riemen uitrekten, zeide Paulus tot den hoofdman over honderd, die daar stond: Is het ulieden geoorloofd een Romeinsen mens, en dien onveroordeeld, te geselen?
26Als nu de hoofdman over honderd dat hoorde, ging hij toe, en boodschapte het den overste, zeggende: Zie, wat gij te doen hebt; want deze mens is een Romein.
27En de overste kwam toe, en zeide tot hem: Zeg mij, zijt gij een Romein? En hij zeide: Ja.
28En de overste antwoordde: Ik heb dit burgerrecht voor een grote som gelds verkregen. En Paulus zeide: Maar ik ben ook een burger geboren.
29Terstond dan lieten zij van hem af, die hem zouden onderzocht hebben. En de overste werd ook bevreesd, toen hij verstond, dat hij een Romein was, en dat hij hem had gebonden.
Paulus voor den raad
30En des anderen daags, willende de zekerheid weten, waarom hij van de Joden beschuldigd werd, maakte hij hem los van de banden, en beval, dat de overpriesters en hun gehele raad zouden komen; en Paulus afgebracht hebbende, stelde hij hem voor hen.