Gebedsverhoring
1Ik ben gezocht door hen die naar Mij niet vroegen,
Ik ben gevonden door hen die Mij niet zochten.
Tegen het volk dat Mijn Naam niet aanriep65:1 dat Mijn Naam niet aanriep - Of: dat niet naar Mijn Naam genoemd was.
heb Ik gezegd: Zie, hier ben Ik, zie, hier ben Ik.De SV heeft hier “Ik ben gevonden” hoewel de KT toegeven dat hier eigenlijk moet staan wat de HSV heeft. De statenvertalers hebben hier de Septuaginta gevolgd, overeenkomstig het citaat in Romeinen 10:20. Aangezien wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat de vertalers van de Septuaginta niet exact dezelfde Hebreeuwse grondtekst gebruikten als de tekst die nu algemeen aanvaard is, leek het de herzieners niet verantwoord om de vertaling van het OT aan te passen aan de Septuaginta.
2De hele dag heb Ik Mijn handen uitgespreid
naar een opstandig volk,
dat de weg gaat die niet goed is,
naar hun eigen gedachten;
3een volk dat Mij voortdurend tot toorn verwekt,
recht in Mijn aangezicht,
door offers te brengen in de tuinen
en een reukoffer te brengen op bakstenen.
4Zij zitten in de grafspelonken
en overnachten bij wie daar bewaard worden;
zij eten varkensvlees
en er is kooknat van onrein vlees in hun vaatwerk.
5Zij zeggen: Blijf waar u bent,
nader niet tot mij, want ik ben heiliger dan u.
Dezen zijn rook in Mijn neus,
een vuur dat de hele dag brandt.In de eerste edities van de HSV is “Mij” met een hoofdletter geschreven. Dat is niet correct en inmiddels in latere uitgaven gecorrigeerd.
6Zie, het staat geschreven voor Mijn aangezicht.
Ik zal niet zwijgen, maar Ik zal het vergelden,
ja, Ik zal het vergelden
in hun boezem
7uw ongerechtigheden en de ongerechtigheden van uw vaderen tegelijk,
zegt de HEERE,
omdat zij reukoffers hebben gebracht op de bergen
en Mij smaadheid hebben aangedaan op de heuvels.
Daarom zal Ik hun ook hun eerstverdiende arbeidsloon uitbetalen
in hun boezem.
8Zo zegt de HEERE:
Zoals wanneer er nog sap in een druiventros gevonden wordt
en men zegt: Richt hem niet te gronde,
want er is een zegen in,
zo zal Ik doen ter wille van Mijn dienaren.
Ik zal hen niet allen te gronde richten.
9Ik zal nageslacht uit Jakob doen voortkomen,
uit Juda een erfgenaam van Mijn bergen;
Mijn uitverkorenen zullen het in bezit nemen
en daar zullen Mijn dienaren wonen.
10Saron zal tot een schaapskooi worden
en het Dal van Achor tot een rustplaats voor rundvee,
voor Mijn volk, dat Mij gezocht heeft.
11Maar u die de HEERE verlaat,
u die Mijn heilige berg vergeet,
u die de tafel gereedmaakt voor de god Gad,
u die voor de god Meni65:11 Meni klinkt als het Hebreeuwse werkwoord voor ‘tellen’ in vers 12.de bekers vult met gemengde drank,
12Ik zal u tellen, maar voor het zwaard.
U zult allen moeten neerbukken ter slachting,
omdat Ik geroepen heb, maar u niet geantwoord hebt,
omdat Ik gesproken heb, maar u niet geluisterd hebt,
maar gedaan hebt wat slecht was in Mijn ogen,
en gekozen hebt voor wat Mij niet behaagt.
13Daarom, zo zegt de Heere HEERE:
Zie, Mijn dienaren zullen eten,
maar ú zult hongerlijden.
Zie, Mijn dienaren zullen drinken,
maar ú zult dorst hebben.
Zie, Mijn dienaren zullen verblijd zijn,
maar ú zult beschaamd worden.
14Zie, Mijn dienaren zullen juichen
vanwege een hart vol vreugde,65:14 een hart vol vreugde - Letterlijk: goedheid van hart.
maar ú zult schreeuwen vanwege een hart vol leed,
en vanwege een gebroken geest zult u weeklagen.
15U zult uw naam voor Mijn uitverkorenen achterlaten als een vloekwoord
en de Heere HEERE zal u doden,
maar Zijn dienaren zal Hij noemen met een andere naam,
16zodat wie zich zegenen zal op aarde,
zich zal zegenen in de God van de waarheid,
en wie zweren zal op aarde,
zal zweren bij de God van de waarheid,
omdat de benauwdheden van vroeger vergeten zullen zijn,
omdat zij verborgen zullen zijn voor Mijn ogen.
Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde
17Want zie, Ik schep een nieuwe hemel
en een nieuwe aarde.
Aan de vorige dingen zal niet meer gedacht worden,
ze zullen niet meer opkomen in het hart.
18Maar wees vrolijk en verheug u tot in eeuwigheid
in wat Ik schep,
want zie, Ik schep Jeruzalem een vreugde
en zijn volk blijdschap.
19En Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem
en vrolijk zijn over Mijn volk.
Geen stem van geween zal erin meer gehoord worden,
of een stem van geschreeuw.
20Daar zal niet meer zijn
een zuigeling die maar enkele dagen leeft
of een oude man
die zijn dagen niet zal volmaken,
want een jonge man zal sterven als een honderdjarige,
maar een zondaar, al is hij honderd jaar, zal vervloekt worden.
21Zij zullen huizen bouwen en erin wonen,
zij zullen wijngaarden planten en van hun vrucht eten.
22In wat zij bouwen, zal geen ander wonen,
van wat zij planten, zal geen ander eten.
Want de dagen van Mijn volk zullen zijn als de dagen van een boom,
en Mijn uitverkorenen zullen lang genieten van65:22 lang genieten van - Letterlijk: verslijten. het werk van hun handen.
23Zij zullen zich niet voor niets vermoeien
of kinderen baren voor iets verschrikkelijks,
want zij zijn het nageslacht van de gezegenden door de HEERE,
en hun nakomelingen met hen.
24En het zal geschieden dat voordat zij roepen, Ík zal antwoorden,
terwijl zij nog spreken, Ík zal horen.
25Jes. 11:6,7,8,9; Matt. 18:3Een wolf en een lammetje zullen gezamenlijk weiden,
een leeuw zal stro eten als een rund,
een slang – zijn voedsel zal stof zijn.
Zij zullen geen kwaad doen en geen verderf aanrichten
op heel Mijn heilige berg, zegt de HEERE.
65
Beloften van verhoring en verlossing
1Ik ben gevonden van hen, die naar Mij niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; tot het volk, dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd: Ziet, hier ben Ik, ziet, hier ben Ik.
2Ik heb Mijn handen uitgebreid, den gansen dag tot een wederstrevig volk, die wandelen op een weg, die niet goed is, naar hun eigen gedachten.
3Een volk, Mij geduriglijk tergende in Mijn aangezicht, in hoven offerende, en rokende op tichelstenen;
4Zittende bij de graven, zo vernachten zij bij degenen, die bewaard worden, etende zwijnenvlees, en er is sop van gruwelijke dingen in hun vaten.
5Die daar zeggen: Houd u tot uzelven, en naak tot mij niet, want ik ben heiliger dan gij. Deze zijn een rook in Mijn neus, een vuur, den gansen dag brandende.
6Ziet, het is voor Mijn aangezicht geschreven; Ik zal niet zwijgen, maar Ik zal vergelden, ja, in hun boezem zal Ik vergelden;
7Uw ongerechtigheden, en uwer vaderen ongerechtigheden tegelijk, zegt de HEERE, die gerookt hebben op de bergen, en Mij smaadheid aangedaan hebben op de heuvelen; daarom zal Ik hun vorig werkloon in hun boezem weder toemeten.
8Alzo zegt de HEERE: Gelijk wanneer men most in een bos druiven vindt, men zegt: Verderf ze niet, want er is een zegen in; alzo zal Ik het om Mijner knechten wil doen, dat Ik hen niet allen verderve.
9En Ik zal zaad uit Jakob voortbrengen, en uit Juda een erfbezitter van Mijn bergen; en Mijn uitverkorenen zullen het erfelijk bezitten, en Mijn knechten zullen aldaar wonen.
10En Saron zal tot een schaapskooi worden, en het dal van Achor tot een runderleger, voor Mijn volk, dat Mij gezocht heeft.
11Maar gij verlaters des HEEREN, gij vergeters van den berg Mijner heiligheid, gij aanrichters ener tafel voor die bende, en gij opvullers des dranks voor dat getal!
12Ik zal ulieden ook ten zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting zult krommen, omdat Ik geroepen heb, maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt niet gehoord, maar hebt gedaan, dat kwaad was in Mijn ogen, en hebt verkoren hetgeen, waaraan Ik geen lust heb.
13Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Ziet, Mijn knechten zullen eten, doch gijlieden zult hongeren; ziet, Mijn knechten zullen drinken, doch gijlieden zult dorsten; ziet, Mijn knechten zullen blijde zijn, doch gijlieden zult beschaamd zijn.
14Ziet, Mijn knechten zullen juichen van goeder harte, maar gijlieden zult schreeuwen van weedom des harten, en van verbreking des geestes zult gij huilen.
15En gijlieden zult uw naam Mijn uitverkorenen tot een vervloeking laten; en de Heere HEERE zal ulieden doden, maar Zijn knechten zal Hij met een anderen naam noemen;
16Zodat, wie zich zegenen zal op aarde, die zal zich zegenen in den God der waarheid; en wie zal zweren op aarde, die zal zweren bij den God der waarheid, omdat de vorige benauwdheden zullen vergeten zijn, en omdat zij voor Mijn ogen verborgen zijn.
De nieuwe hemel en de nieuwe aarde
17Want ziet, Ik schep nieuwe hemelen en een nieuwe aarde; en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden, en zullen in het hart niet opkomen.
18Maar weest gijlieden vrolijk, en verheugt u tot in der eeuwigheid in hetgeen Ik schep; want ziet, Ik schep Jeruzalem een verheuging, en haar volk een vrolijkheid.
19En Ik zal Mij verheugen over Jeruzalem, en vrolijk zijn over Mijn volk; en in haar zal niet meer gehoord worden de stem der wening, noch de stem des geschreeuws.
20Van daar zal niet meer wezen een zuigeling van weinig dagen, noch een oud man, die zijn dagen niet zal vervullen; want een jongeling zal sterven, honderd jaren oud zijnde, maar een zondaar, honderd jaren oud zijnde, zal vervloekt worden.
21En zij zullen huizen bouwen en bewonen, en zij zullen wijngaarden planten, en derzelver vrucht eten.
22Zij zullen niet bouwen, dat het een ander bewone; zij zullen niet planten, dat het een ander ete, want de dagen Mijns volks zullen zijn als de dagen eens booms, en Mijn uitverkorenen zullen het werk hunner handen verslijten.
23Zij zullen niet tevergeefs arbeiden, noch baren ter verstoring; want zij zijn het zaad der gezegenden des HEEREN, en hun nakomelingen met hen.
24En het zal geschieden, eer zij roepen, zo zal Ik antwoorden; terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen.
25De wolf en het lam zullen te zamen weiden, en de leeuw zal stro eten als een rund, en stof zal de spijze der slang zijn; zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijn gansen heiligen berg, zegt de HEERE.