De terugkeer van Israël
1In die tijd, spreekt de HEERE, zal Ik al de geslachten van Israël tot een God zijn, en zíj zullen Mij tot een volk zijn.
2Zo zegt de HEERE:
Het volk dat aan het zwaard ontkomen was,
heeft genade gevonden in de woestijn,
toen Ik op weg ging om hem, Israël, tot rust te brengen.
3Van verre tijden af is de HEERE aan mij verschenen:
Met eeuwige liefde heb Ik u liefgehad,
daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.
4Ik zal u weer bouwen en u zult gebouwd worden,
maagd Israël.
Opnieuw zult u zich tooien met uw tamboerijnen,
opnieuw zult u uittrekken in een reidans Jer. 30:19van vrolijke mensen.
5Opnieuw zult u Jes. 65:21wijngaarden planten
op de bergen van Samaria:
de planters zullen planten en de vruchten genieten.
6Want er zal een dag zijn dat de wachters zullen roepen
op het bergland van Efraïm:
Jes. 2:2,3; Micha 4:2Sta op, laten wij opgaan naar Sion,
naar de HEERE, onze God!
7Want zo zegt de HEERE:
Zing vrolijk over Jakob, met blijdschap!
Juich om het hoofd van de heidenvolken!
Laat het horen, prijs Hem en zeg:
Verlos Uw volk, HEERE,
het overblijfsel van Israël.
8Zie, Ik doe hen komen
uit het land van het Jer. 3:18noorden,
Ik zal hen bijeenbrengen van de uithoeken van de aarde;
onder hen zijn blinden en verlamden,
zwangeren en barenden met elkaar:
met een grote menigte zullen zij hierheen terugkomen.
9Onder geween zullen zij komen,
onder smeekbeden zal Ik hen leiden.
Ik zal hen doen gaan naar waterbeken,
op een rechte weg, waarop zij niet zullen struikelen,
want Ik ben Israël tot een Vader,
en Efraïm – Mijn Ex. 4:22eerstgeborene is hij.
10Hoor het woord van de HEERE, heidenvolken,
verkondig het in de kustlanden van ver weg,
en zeg:
Hij Die Israël verstrooid heeft, zal het weer bijeenbrengen
en het hoeden, zoals een herder zijn kudde hoedt.
11Want de HEERE heeft Jakob vrijgekocht,
en hem verlost uit de hand van hem Jes. 40:10; 49:24,25die sterker was dan hij.
12Zij zullen komen en juichen op de hoogte van Sion,
zij zullen toestromen naar het goede van de HEERE:
naar het koren, naar de nieuwe wijn en naar de olie,
naar de lammeren en runderen.
Hun ziel zal zijn als een Jes. 61:11bevloeide hof,
zij zullen voortaan niet meer treurig zijn.
13Dan zullen jonge vrouwen zich verblijden in een reidans,
ook de jongemannen en de ouderen met elkaar.
Ik zal hun rouw veranderen in vreugde,
Ik zal hen troosten, Ik zal hen blij maken na hun verdriet.
14Ik zal de ziel van de priesters verzadigen met overvloed,31:14 overvloed - Letterlijk: vet.
Mijn volk zal met het goede van Mij verzadigd worden,
spreekt de HEERE.
15Zo zegt de HEERE:
Matt. 2:17,18Er is een stem gehoord in Rama, een rouwklacht,
een zeer bitter geween:
Rachel weent over haar kinderen.
Zij weigert zich te laten troosten
over haar kinderen,
want zij zijn er niet meer.
16Zo zegt de HEERE:
Bedwing uw stem van geween,
en uw ogen van tranen,
want er is loon voor uw werk,
spreekt de HEERE.
Zij zullen uit het land van de vijand terugkomen,
17en er is hoop voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE,
uw kinderen zullen terugkomen naar hun gebied.
18Ik heb zeker gehoord
dat Efraïm zichzelf beklaagt:
U hebt mij gestraft, ik ben gestraft
als een ongetemd kalf.
Klaagl. 5:21Bekeer mij, dan zal ik bekeerd zijn,
want U bent de HEERE, mijn God.
19Want Deut. 30:2nadat ik bekeerd was,
heb ik berouw gekregen.
Nadat ik met mijzelf bekend ben gemaakt,
heb ik mij op de heup geslagen.
Ik ben beschaamd, ja, ook te schande geworden,
omdat ik de smaad van mijn jeugd meedraag.
20Is Efraïm voor Mij niet een dierbare zoon,
is hij voor Mij niet een lievelingskind?
Want zo dikwijls als Ik tot hem spreek,
denk Ik nog voortdurend aan hem.
Daarom is Mijn binnenste bewogen over hem,
Ik zal Mij zeker over hem ontfermen,
spreekt de HEERE.
21Richt u merktekens op,
zet u wegwijzers neer.
Richt uw hart op de gebaande weg,
de weg die u bent gegaan.
Keer terug, maagd Israël,
keer terug naar deze steden van u.
22Hoelang blijft u draaien,
afvallige dochter?
Voorzeker, de HEERE heeft iets nieuws geschapen op de aarde:
een vrouw zal een man omvatten.
23Zo zegt de HEERE van de legermachten, de God van Israël: Zij zullen in het land Juda en in zijn steden weer dit woord zeggen, wanneer Ik een omkeer zal brengen in hun gevangenschap: Moge de HEERE u zegenen, Jer. 50:7woonplaats van gerechtigheid, heilige berg.
24Daarin zullen Juda en al zijn steden met elkaar wonen, akkerbouwers en wie met de kudde rondtrekken.
25Want Ik heb de vermoeide ziel te drinken gegeven en elke treurig geworden ziel heb Ik met voedsel vervuld.
26Hierop ontwaakte ik en ik keek. Mijn slaap was mij aangenaam geweest.
Belofte van een nieuw verbond
27Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaaien zal met zaad van mensen en zaad van dieren.
28Dan zal het gebeuren, dat Ik ten aanzien van hen zal waken om te bouwen en te planten, zoals Ik ten aanzien van hen gewaakt heb om weg te rukken en af te breken, om omver te halen en te vernielen, en hun kwaad aan te doen, spreekt de HEERE.
29In die dagen zullen zij niet meer zeggen:
Ezech. 18:2 enz.De vaders hebben onrijpe druiven gegeten,
en de tanden van de kinderen zijn stomp geworden.
30Maar ieder zal om zijn eigen ongerechtigheid sterven. Ieder mens die onrijpe druiven eet – zijn tanden zullen stomp worden.
31Zie, er komen Hebr. 8:8dagen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal sluiten,
32niet zoals het verbond dat Ik met hun vaderen gesloten heb op de dag dat Ik hun hand vastgreep om hen uit het land Egypte te leiden – Mijn verbond, dat zij verbroken hebben, hoewel Ík hen getrouwd had, spreekt de HEERE.
33Voorzeker, dit is het verbond dat Ik na die dagen met het huis van Israël sluiten zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven en zal die in hun hart schrijven. Ik zal hun Vers 1; Jer. 24:7; 30:22tot een God zijn en zíj zullen Mij tot een volk zijn.
34Dan zullen zij niet meer eenieder zijn naaste en eenieder zijn broeder onderwijzen door te zeggen: Ken de HEERE, want zij Jes. 54:13; Joh. 6:45zullen Mij allen kennen, vanaf hun kleinste tot hun grootste toe, spreekt de HEERE. Jer. 33:8; Micha 7:18; Hand. 10:43Want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven en aan hun zonde niet meer denken.
35Zo zegt de HEERE,
Die de Gen. 1:16zon tot een licht geeft overdag
en de vaste orde van maan en sterren
tot een licht in de nacht,
Die de Jes. 51:15zee opzweept, zodat haar golven bruisen,
HEERE van de legermachten is Zijn Naam.
36Als deze verordeningen ooit zouden wijken
van voor Mijn aangezicht, spreekt de HEERE,
dan zou ook het nageslacht van Israël ophouden
een volk voor Mijn aangezicht te zijn, alle dagen!
37Zo zegt de HEERE:
Als de hemel hierboven ooit opgemeten zou kunnen worden
en de fundamenten van de aarde beneden onderzocht zouden kunnen worden,
dan zou ook Ik heel het nageslacht van Israël verwerpen,
om alles wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE.
38Zie, er komen dagen, spreekt de HEERE, dat de stad herbouwd zal worden voor de HEERE, van de Hananeëltoren tot aan de Hoekpoort,
39en dat het meetlint nog verder zal lopen, rechtdoor, tot aan de heuvel Gareb en zal afbuigen naar Goa.
40Heel het dal met de dode lichamen en de as en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan de hoek van de Paardenpoort naar het oosten toe, zal een heiligheid voor de HEERE zijn. Voor eeuwig zal er niets meer worden weggerukt of afgebroken.
31
1Ter zelfder tijd, spreekt de HEERE, zal Ik allen geslachten Israëls tot een God zijn; en zij zullen Mij tot een volk zijn.
Het nieuwe verbond
2Zo zegt de HEERE: Het volk der overgeblevenen van het zwaard heeft genade gevonden in de woestijn, namelijk Israël, als Ik henenging om hem tot rust te brengen.
3De HEERE is mij verschenen van verre tijden! Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.
4Ik zal u weder bouwen, en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls! gij zult weder versierd zijn met uw trommelen, en uitgaan met den rei Jer. 30:19.der spelenden.
5Gij zult weder Jes. 65:21.wijngaarden planten op de bergen van Samaria; de planters zullen planten, en de vrucht genieten.
6Want er zal een dag zijn, waarin de hoeders op Efraïms gebergte zullen roepen: Jes. 2:2, 3. Micha 4:2.Maakt ulieden op, en laat ons opgaan naar Sion, tot den HEERE, onzen God!
7Want zo zegt de HEERE: Roept luide over Jakob met vreugde, en juicht vanwege het hoofd der heidenen; doet het horen, lofzingt, en zegt: O HEERE! behoud Uw volk, het overblijfsel van Israël.
8Ziet, Ik zal ze aanbrengen uit het land van het Jer. 3:18.noorden, en zal hen vergaderen van de zijden der aarde; onder hen zullen zijn blinden en lammen, zwangeren en barenden te zamen; met een grote gemeente zullen zij herwaarts wederkomen.
9Zij zullen komen met geween, en met smekingen zal Ik hen voeren; Ik zal hen leiden aan de waterbeken, in een rechten weg, waarin zij zich niet zullen stoten; want Ik ben Israël tot een Vader, en Efraïm is Mijn Ex. 4:22.eerstgeborene.
10Hoort des HEEREN woord, gij heidenen! en verkondigt in de eilanden, die verre zijn, en zegt: Hij, Die Israël verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen, en hem bewaren als een herder zijn kudde.
11Want de HEERE heeft Jakob vrijgekocht, en Hij heeft hem verlost uit de hand desgenen, Jes. 40:10. 49:24, 25.die sterker was dan hij.
12Dies zullen zij komen, en op de hoogte van Sion juichen, en toevloeien tot des HEEREN goed, tot het koren, en tot den most, en tot de olie, en tot de jonge schapen en runderen; en hun ziel zal zijn als een Jes. 61:11.gewaterde hof, en zij zullen voortaan niet meer treurig zijn.
13Dan zal zich de jonkvrouw verblijden in den rei, daartoe de jongelingen en ouden te zamen; want Ik zal hunlieder rouw in vrolijkheid veranderen, en zal hen troosten, en zal hen verblijden naar hun droefenis.
14En Ik zal de ziel der priesteren met vettigheid dronken maken; en Mijn volk zal met Mijn goed verzadigd worden, spreekt de HEERE.
15Zo zegt de HEERE: Matt. 2:17, 18.Er is een stem gehoord in Rama, een klage, een zeer bitter geween; Rachel weent over haar kinderen; zij weigert zich te laten troosten over haar kinderen, omdat zij niet zijn.
16Zo zegt de HEERE: Bedwing uw stem van geween, en uw ogen van tranen; want er is loon voor uw arbeid, spreekt de HEERE; want zij zullen uit des vijands land wederkomen.
17En er is verwachting voor uw nakomelingen, spreekt de HEERE; want uw kinderen zullen wederkomen tot hun landpale.
18Ik heb wel gehoord, dat zich Efraïm beklaagt, zeggende: Gij hebt mij getuchtigd, en ik ben getuchtigd geworden als een ongewend kalf. Klaagl. 5:21.Bekeer mij, zo zal ik bekeerd zijn, want Gij zijt de HEERE, mijn God!
19Zekerlijk, Deut. 30:2.nadat ik bekeerd ben, heb ik berouw gehad, en nadat ik mijzelven ben bekend gemaakt, heb ik op de heup geklopt, ik ben beschaamd, ja, ook schaamrood geworden, omdat ik de smaadheid mijner jeugd gedragen heb.
20Is niet Efraïm Mij een dierbare zoon, is hij Mij niet een troetelkind? Want sinds Ik tegen hem gesproken heb, denk Ik nog ernstelijk aan hem; daarom rommelt Mijn ingewand over hem; Ik zal Mij zijner zekerlijk ontfermen, spreekt de HEERE.
21Richt u merktekenen op, stel u spitse pilaren, zet uw hart op de baan, op den weg, dien gij gewandeld hebt; keer weder, o jonkvrouw Israëls, keer weder tot deze uw steden!
22Hoe lang zult gij u onttrekken, gij afkerige dochter? Want de HEERE heeft wat nieuws op de aarde geschapen: de vrouw zal den man omvangen.
23Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israëls: Dit woord zullen zij nog zeggen in het land van Juda, en in zijn steden, als Ik hun gevangenis wenden zal: De HEERE zegene u, gij Jer. 50:7.woning der gerechtigheid, gij berg der heiligheid!
24En Juda, mitsgaders al zijn steden, zullen te zamen daarin wonen; de akkerlieden, en die met de kudde reizen.
25Want Ik heb de vermoeide ziel dronken gemaakt, en Ik heb alle treurige ziel vervuld.
26(Hierop ontwaakte ik, en zag toe, en mijn slaap was mij zoet.)
27Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik het huis van Israël en het huis van Juda bezaaien zal met zaad van mensen en zaad van beesten.
28En het zal geschieden, gelijk als Ik over hen gewaakt heb, om uit te rukken, en af te breken, en te verstoren, en te verderven, en kwaad aan te doen; alzo zal Ik over hen waken, om te bouwen en te planten, spreekt de HEERE.
29In die dagen zullen zij niet meer zeggen: Ezech. 18:2 enz.De vaders hebben onrijpe druiven gegeten, en der kinderen tanden zijn stomp geworden.
30Maar een iegelijk zal om zijn ongerechtigheid sterven; een ieder mens, die de onrijpe druiven eet, zijn tanden zullen stomp worden.
31Ziet, Hebr. 8:8.de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik met het huis van Israël en met het huis van Juda een nieuw verbond zal maken;
32Niet naar het verbond, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb, ten dage als Ik hun hand aangreep, om hen uit Egypteland uit te voeren, welk Mijn verbond zij vernietigd hebben, hoewel Ik hen getrouwd had, spreekt de HEERE;
33Maar dit is het verbond, dat Ik na die dagen met het huis van Israël maken zal, spreekt de HEERE: Ik zal Mijn wet in hun binnenste geven, en zal die in hun hart schrijven; en Ik zal hun Vers 1. Jer. 24:7. 30:22.tot een God zijn, en zij zullen Mij tot een volk zijn.
34En zij zullen niet meer, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, leren, zeggende: Kent den HEERE! want zij Jes. 54:13. Joh. 6:45.zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot hun grootste toe, spreekt de HEERE; Jer. 33:8. Micha 7:18. Hand. 10:43.want Ik zal hun ongerechtigheid vergeven, en hunner zonden niet meer gedenken.
35Zo zegt de HEERE, Die de Gen. 1:16.zon ten lichte geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts, Die de Jes. 51:15.zee klieft, dat haar golven bruisen, HEERE der heirscharen is Zijn Naam:
36Indien deze ordeningen van voor Mijn aangezicht zullen wijken, spreekt de HEERE, zo zal ook het zaad Israëls ophouden, dat het geen volk zij voor Mijn aangezicht, al de dagen.
37Zo zegt de HEERE: Indien de hemelen daarboven gemeten, en de fondamenten der aarde beneden doorgrond kunnen worden, zo zal Ik ook het ganse zaad Israëls verwerpen, om alles, wat zij gedaan hebben, spreekt de HEERE.
38Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat deze stad den HEERE zal herbouwd worden, van den toren Hanáneël af tot aan de Hoekpoort.
39En het meetsnoer zal wijders nevens dezelve uitgaan tot aan den heuvel Gareb, en zich naar Goath omwenden.
40En het ganse dal der dode lichamen en der as, en al de velden tot aan de beek Kidron, tot aan den hoek van de Paardenpoort tegen het oosten, zal den HEERE een heiligheid zijn; er zal niets weder uitgerukt, noch afgebroken worden in eeuwigheid.