Het vleesgeworden Woord
1In Spr. 8:22; 1 Joh. 1:1het begin was het Woord en het Woord was 1 Joh. 1:2bij God en het Woord was God.
2Joh. 17:5Dit was in het begin bij God.
3Gen. 1:3; Ps. 33:6; Efez. 3:9; Kol. 1:16; Hebr. 1:2Alle dingen zijn door het Woord gemaakt, en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is.
4Joh. 5:26; 1 Joh. 5:11In het Woord was het leven en Joh. 8:12; 9:5; 12:46het leven was het licht van de mensen.
5Joh. 3:19En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen.1:5 begrepen - Of: gegrepen.
6Vers 33; Mal. 3:1; Matt. 3:1; Mark. 1:2,4; Luk. 3:3; 7:27Er was een mens door God gezonden; zijn naam was Johannes.
7Hij kwam tot een getuigenis, om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden.
8Hij was het licht niet, maar was gezonden om van het licht te getuigen.
9Joh. 8:12; 9:5; 12:46Dit was het waarachtige licht, dat in de wereld komt en ieder mens verlicht.
10Hij was in de wereld Hebr. 1:2; 11:3en de wereld is door Hem ontstaan en de wereld heeft Hem niet gekend.
11Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.
12Jes. 56:5; Rom. 8:15; Gal. 3:26; 2 Petr. 1:4; 1 Joh. 3:1Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven;
13die niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en ook niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn.
14Jes. 7:14; Matt. 1:16; Luk. 1:31; 2:7En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond Matt. 17:2; 2 Petr. 1:17(en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), Kol. 1:19; 2:9vol van genade en waarheid.
15Vers 26,30; Matt. 3:11; Mark. 1:7; Luk. 3:16Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen: Híj was het van Wie ik zei: Deze Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was er eerder dan ik.
16En Kol. 2:10uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, en wel genade op genade.
17Ex. 20:1 enz.Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn er door Jezus Christus gekomen.
18Ex. 33:20; Deut. 4:12; Joh. 6:46; 1 Tim. 6:16; 1 Joh. 4:12Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Matt. 11:27Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard.Het Griekse grondwoord kolpos is breder in betekenis dan het Nederlandse schoot. Het verwijst eigenlijk naar dat deel van het lichaam dat zich tussen de armen bevindt, d.w.z. van de borstkas tot de eigenlijke schoot. Zo lezen we in Joh. 13:23 over Johannes, die aanlag in de schoot van Jezus. Wat we ons naar alle waarschijnlijkheid hierbij voor moeten stellen is dat Johannes tegen Jezus' borst leunde. Deze houding laat iets zien van de genegenheid die de Heere voor Johannes koesterde. In dit vers vinden we iets van dezelfde genegenheid terug, maar dan in een meer overdrachtelijke zin. De uitdrukking in de schoot van de Vader laat zien dat de Zoon één wezen vormt met de Vader is, dat de Vader Hem liefheeft en dat daarom al de geheime wijsheid van de Vader Hem bekend is. Het is moeilijk om een passender vertaling te vinden dan schoot.
Johannes de Doper
19En dit is Joh. 5:33het getuigenis van Johannes, toen de Joden priesters en Levieten uit Jeruzalem stuurden om hem te vragen: Wie bent u?
20En Joh. 3:28; Hand. 13:25hij beleed en ontkende het niet, maar hij beleed: Ik ben de Christus niet.
21En zij vroegen hem: Wat dan? Bent u Elia? En hij zei: Ik ben het niet. Bent Deut. 18:18u de Profeet? En hij antwoordde: Nee.
22Zij zeiden dan tegen hem: Wie bent u, opdat wij antwoord kunnen geven aan hen die ons gestuurd hebben; wat zegt u van uzelf?
23Hij zei: Jes. 40:3; Matt. 3:3; Mark. 1:3; Luk. 3:4Ik ben de stem van iemand die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere recht, zoals Jesaja, de profeet, gesproken heeft.
24En zij die gestuurd waren, behoorden tot de Farizeeën,
25en zij vroegen hem: Waarom doopt u dan, als u de Christus niet bent, en Elia niet, en evenmin Deut. 18:18de Profeet?
26Johannes antwoordde hun: Ik Matt. 3:11; Mark. 1:7; Luk. 3:16; Hand. 1:5; 11:16; 19:4doop met water, maar midden onder u staat Hij Die u niet kent.
27Hij is het Die na mij komt, Die vóór mij geworden is, bij Wie ik het niet waard ben de riem van Zijn sandalen los te maken.
28Dit gebeurde in Bethabara, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes doopte.
29De volgende dag zag Johannes Jezus naar zich toe komen en hij zei: Vers 36; Jes. 53:5,7Zie het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt!
30Híj is het van Wie ik gezegd heb: Na mij komt een Man Die voor mij geworden is, want Hij was er eerder dan ik.
31En ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom ben ik gekomen om te dopen met het water.
32Matt. 3:16; Mark. 1:10; Luk. 3:22En Johannes getuigde: Ik heb de Geest zien neerdalen uit de hemel als een duif, en Hij bleef op Hem.
33En ik kende Hem niet, maar Hij Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had tegen mij gezegd: Op Wie u de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven, Matt. 3:11Die is het Die met de Heilige Geest doopt.
34En ik heb gezien en getuigd dat Híj de Zoon van God is.
De eerste discipelen
35De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen.
36En toen hij Jezus zag lopen, zei hij: Vers 29; Ex. 12:3; Jes. 53:7; Hand. 8:32Zie, het Lam van God!
37En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en zij volgden Jezus.
38En toen Jezus Zich omkeerde en zag dat zij volgden, zei Hij tegen hen:
39Wat zoekt u? En zij zeiden tegen Hem: Rabbi (wat vertaald wil zeggen: Meester), waar woont U?
40Hij zei tegen hen: Kom en zie! Zij kwamen en zagen waar Hij woonde en bleven die dag bij Hem. En het was ongeveer het tiende uur.
41Andreas, de broer van Simon Petrus, was een van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren.
42Deze vond als eerste zijn eigen broer Simon en zei tegen hem: Wij hebben de Messias gevonden, wat vertaald wordt als de Christus.
43En hij leidde hem tot Jezus. Jezus keek hem aan en zei: U bent Simon, de zoon van Jona; u zult Kefas Matt. 16:18genoemd worden, wat vertaald wordt met Petrus.
Filippus en Nathanaël
44De volgende dag wilde Jezus weggaan naar Galilea en Hij vond Filippus en zei tegen hem: Volg Mij.
45Joh. 12:21Filippus nu kwam uit Bethsaïda, uit de stad van Andreas en Petrus.
46Filippus vond Joh. 21:2Nathanaël en zei tegen hem: Wij hebben Hem gevonden Gen. 3:15; 22:18; 26:4; 49:10; Deut. 18:18; 2 Sam. 7:12; Jes. 4:2; 7:14; 9:5; 40:10,11; 53:1 enz.; Jer. 23:5; 33:14; Ezech. 34:23; Dan. 9:24; Zach. 6:12; 9:9over Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en ook de profeten, namelijk Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth.
47En Nathanaël zei tegen hem: Kan uit Nazareth iets goeds komen? Filippus zei tegen hem: Kom en zie.
48Jezus zag Nathanaël naar Zich toe komen en zei over hem: Zie, werkelijk een Israëliet in wie geen bedrog is.
49Nathanaël zei tegen Hem: Vanwaar kent U mij? Jezus antwoordde en zei tegen hem: Voordat Filippus u riep, toen u onder de vijgenboom was, zag Ik u.
50Nathanaël antwoordde en zei tegen Hem: Rabbi, U bent de Zoon van God, U bent de Koning van Israël.
51Jezus antwoordde en zei tegen hem: Omdat Ik tegen u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgenboom, gelooft u. U zult grotere dingen zien dan deze.
52En Hij zei tegen hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u allen: Gen. 28:12Van nu af zult u de hemel geopend zien en de engelen van God opklimmen en neerdalen op de Zoon des mensen.
1
Het vlees geworden Woord
1In Spr. 8:22. 1 Joh. 1:1.den beginne was het Woord, en het Woord was 1 Joh. 1:2.bij God, en het Woord was God.
2Joh. 17:5.Dit was in den beginne bij God.
3Gen. 1:3. Ps. 33:6. Efez. 3:9. Kol. 1:16. Hebr. 1:2.Alle dingen zijn door Hetzelve gemaakt, en zonder Hetzelve is geen ding gemaakt, dat gemaakt is.
4Joh. 5:26. 1 Joh. 5:11.In Hetzelve was het Leven, en Joh. 8:12. 9:5. 12:46.het Leven was het Licht der mensen.
5Joh. 3:19.En het Licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen.
6Vers 33. Mal. 3:1. Matt. 3:1. Mark. 1:2, 4. Luk. 3:3. 7:27.Er was een mens van God gezonden, wiens naam was Johannes.
7Deze kwam tot een getuigenis, om van het Licht te getuigen, opdat zij allen door hem geloven zouden.
8Hij was het Licht niet, maar was gezonden, opdat hij van het Licht getuigen zou.
9Joh. 8:12. 9:5. 12:46.Dit was het waarachtige Licht, Hetwelk verlicht een iegelijk mens, komende in de wereld.
10Hij was in de wereld, Hebr. 1:2. 11:3.en de wereld is door Hem gemaakt; en de wereld heeft Hem niet gekend.
11Hij is gekomen tot het Zijne, en de Zijnen hebben Hem niet aangenomen.
12Jes. 56:5. Rom. 8:15. Gal. 3:26. 2 Petr. 1:4. 1 Joh. 3:1.Maar zovelen Hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven;
13Welke niet uit den bloede, noch uit den wil des vleses, noch uit den wil des mans, maar uit God geboren zijn.
14Jes. 7:14. Matt. 1:16. Luk. 1:31. 2:7.En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond Matt. 17:2. 2 Petr. 1:17.(en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), Kol. 1:19. 2:9.vol van genade en waarheid.
15Vers 26, 30. Matt. 3:11. Mark. 1:7. Luk. 3:16.Johannes getuigt van Hem, en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van Welken ik zeide: Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was eer dan ik.
16En Kol. 2:10.uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, ook genade voor genade.
17Ex. 20:1 enz.Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid is door Jezus Christus geworden.
18Ex. 33:20. Deut. 4:12. Joh. 6:46. 1 Tim. 6:16. 1 Joh. 4:12.Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Matt. 11:27.Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard.
Getuigenis van Johannes den Doper
19En dit is Joh. 5:33.de getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten afzonden van Jeruzalem, opdat zij hem zouden vragen: Wie zijt gij?
20En Joh. 3:28. Hand. 13:25.hij beleed en loochende het niet; en beleed: Ik ben de Christus niet.
21En zij vraagden hem: Wat dan? Zijt gij Elías? En hij zeide: Ik ben die niet. Zijt Deut. 18:18.gij de Profeet? En hij antwoordde: Neen.
22Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? opdat wij antwoord geven mogen dengenen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelven?
23Hij zeide: Jes. 40:3. Matt. 3:3. Mark. 1:3. Luk. 3:4.Ik ben de stem des roependen in de woestijn: Maakt den weg des Heeren recht, gelijk Jesaja, de profeet, gesproken heeft.
24En de afgezondenen waren uit de farizeeën;
25En zij vraagden hem en spraken tot hem: Waarom doopt gij dan, zo gij de Christus niet zijt, noch Elías, noch Deut. 18:18.de Profeet?
26Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik Matt. 3:11. Mark. 1:7. Luk. 3:16. Hand. 1:5. 11:16. 19:4.doop met water, maar Hij staat midden onder ulieden, Dien gij niet kent;
27Dezelve is het, Die na mij komt, Welke vóór mij geworden is, Wien ik niet waardig ben, dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden.
28Deze dingen zijn geschied in Bethábara, over de Jordaan, waar Johannes was dopende.
29Des anderen daags zag Johannes Jezus tot zich komende, en zeide: Vers 36. Jes. 53:5, 7.Zie het Lam Gods, Dat de zonde der wereld wegneemt!
30Deze is het, van Welken ik gezegd heb: Na mij komt een Man, Die vóór mij geworden is, want Hij was eer dan ik.
31En ik kende Hem niet; maar opdat Hij aan Israël zou geopenbaard worden, daarom ben ik gekomen, dopende met het water.
32Matt. 3:16. Mark. 1:10. Luk. 3:22.En Johannes getuigde, zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen uit den hemel, gelijk een duif, en bleef op Hem.
33En ik kende Hem niet; maar Die mij gezonden heeft, om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op Welken gij den Geest zult zien nederdalen, en op Hem blijven, Matt. 3:11.Deze is het, Die met den Heiligen Geest doopt.
34En ik heb gezien, en heb getuigd, dat Deze de Zoon van God is.
De eerste discipelen
35Des anderen daags wederom stond Johannes, en twee uit zijn discipelen.
36En ziende op Jezus, daar wandelende, zeide hij: Vers 29. Ex. 12:3. Jes. 53:7. Hand. 8:32.Ziet, het Lam Gods!
37En die twee discipelen hoorden hem dat spreken, en zij volgden Jezus.
38En Jezus Zich omkerende, en ziende hen volgen, zeide tot hen:
39Wat zoekt gij? En zij zeiden tot Hem: Rabbi! (hetwelk is te zeggen, overgezet zijnde, Meester) waar woont Gij?
40Hij zeide tot hen: Komt en ziet! Zij kwamen en zagen, waar Hij woonde, en bleven dien dag bij Hem. En het was omtrent de tiende ure.
41Andréas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden, en Hem gevolgd waren.
42Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messías, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus.
43En hij leidde hem tot Jezus. En Jezus, hem aanziende, zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Jonas; gij zult Matt. 16:18.genaamd worden Céfas, hetwelk overgezet wordt Petrus.
44Des anderen daags wilde Jezus heengaan naar Galiléa, en vond Filippus, en zeide tot hem: Volg Mij.
45Joh. 12:21.Filippus nu was van Bethsáïda, uit de stad van Andréas en Petrus.
46Filippus vond Joh. 21:2.Nathánaël en zeide tot hem: Wij hebben Dien gevonden, Gen. 3:15. 22:18. 26:4. 49:10. Deut. 18:18. 2 Sam. 7:12. Jes. 4:2. 7:14. 9:5. 40:10, 11. 53:1 enz. Jer. 23:5. 33:14. Ezech. 34:23. Dan. 9:24. Zach. 6:12. 9:9.van Welke Mozes in de wet geschreven heeft, en de profeten, namelijk Jezus, den zoon van Jozef, van Názareth.
47En Nathánaël zeide tot hem: Kan uit Názareth iets goeds zijn? Filippus zeide tot hem: Kom en zie.
48Jezus zag Nathánaël tot Zich komen, en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israëliet, in welken geen bedrog is.
49Nathánaël zeide tot Hem: Van waar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer u Filippus riep, daar gij onder den vijgenboom waart, zag Ik u.
50Nathánaël antwoordde en zeide tot Hem: Rabbi! Gij zijt de Zone Gods, Gij zijt de Koning Israëls.
51Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik u gezegd heb: Ik zag u onder den vijgeboom, zo gelooft gij; gij zult grotere dingen zien dan deze.
52En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Gen. 28:12.Van nu aan zult gij den hemel zien geopend, en de engelen Gods opklimmende en nederdalende op den Zoon des mensen.