Spreuken 20
Spreuken 20
Het boek Spreuken
HSV

Eerlijkheid en waarheid

1Wijn is een spotter, sterkedrank een onruststoker,

ieder die daardoor gaat zwalken, is niet wijs.

2Spr. 16:14; 19:12De verschrikking die van de koning uitgaat, is als het brullen van een jonge leeuw:

wie zijn toorn over zich haalt, zondigt tegen zijn leven.

3Spr. 17:14Het strekt een man tot eer zich buiten onenigheid te houden,

maar iedere dwaas zal zich er juist in mengen.

4Vanwege de winter ploegt een luiaard niet,

daarom zal hij bedelen in de oogst, maar dan is er niets.

5Spr. 18:4De raad in het hart van een man is als diepe wateren,

maar iemand met inzicht zal hem naar boven halen.

6Menig mens roept zijn eigen goedertierenheid uit,

maar wie zal een betrouwbaar iemand vinden?

7Een rechtvaardige gaat zijn weg in oprechtheid,

welzalig zijn zijn kinderen na hem.

8Een koning die op de rechterstoel zit,

Vers 26schift met zijn ogen alle kwaad.

91 Kon. 8:46; Job 14:4; Ps. 51:7; Pred. 7:20; 1 Joh. 1:8Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd,

ik ben rein van mijn zonde?

10Vers 23; Deut. 25:13; Spr. 11:1Tweeërlei weegsteen en tweeërlei efa,20:10 Een efa is een korenmaat van vermoedelijk tussen de 20 en 45 liter.

ook die beide zijn voor de HEERE een gruwel.

11Ook een jongeman laat zich door zijn daden kennen

of zijn werk zuiver is en of het oprecht is.

12Ex. 4:11; Ps. 94:9Een oor dat hoort en een oog dat ziet,

ook die beide heeft de HEERE gemaakt.

13Spr. 19:15Heb de slaap niet lief, anders wordt u arm,

open uw ogen, verzadig u met brood.

14Het is slecht, het is slecht, zegt de koper,

maar als hij weggaat, dan beroemt hij zich.

15Goud is er en een veelheid van robijnen,

Spr. 3:14,15maar lippen van kennis zijn een kostbaar kleinood.

16Neem zijn kleed Spr. 11:15; 27:13als iemand borg staat voor een vreemde,

geef het in onderpand aan onbekenden.

17Spr. 9:17Leugenbrood smaakt de mens zoet,

maar daarna heeft hij zijn mond vol kiezelstenen.

18Plannen komen door overleg tot stand,

voer daarom oorlog na rijp beraad.

19Spr. 11:13Wie al lasterend zijn weg gaat, openbaart geheimen,

laat u dan niet in met hem die met zijn lippen verleidt.

20Ex. 21:17; Lev. 20:9; Deut. 27:16; Matt. 15:4Wie zijn vader of zijn moeder vervloekt,

diens lamp zal in volslagen duisternis uitgedoofd worden.

21Als een erfenis in het begin al te snel wordt Spr. 13:11; 28:20verworven,

zal er uiteindelijk geen zegen op rusten.

22Deut. 32:35; Spr. 17:13; 24:29; Rom. 12:17; 1 Thess. 5:15; 1 Petr. 3:9Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden;

wacht op de HEERE, en Hij zal u verlossen.

23Vers 10Tweeërlei weegsteen is voor de HEERE een gruwel,

een bedrieglijke weegschaal is niet goed.

24Job 31:4; Ps. 37:23; 139:2,3De voetstappen van een man zijn van de HEERE,

Jer. 10:23hoe zou dan een mens zijn weg kunnen begrijpen?

25Het is een valstrik voor een mens ondoordacht een heilige gelofte te doen,

en pas daarna de gedane geloften te overwegen.

26Een wijze koning verstrooit goddelozen

en laat het rad over hen gaan.

27De geest van een mens is een lamp van de HEERE,

die alle schuilhoeken van zijn binnenste20:27 alle schuilhoeken van zijn binnenste - Letterlijk: alle binnenkamers van de buik; zie ook vers 30. doorzoekt.

28Goedertierenheid en trouw beschermen een koning,

en door goedertierenheid versterkt20:28 versterkt - Letterlijk: ondersteunt. hij zijn troon.

29Het sieraad van jonge mannen is hun kracht,

en Spr. 16:31de glorie van de ouderen is de grijsheid.

30Striemen en wonden zuiveren het kwaad uit,

evenals Spr. 10:13slagen de schuilhoeken van het binnenste zuiveren.

20

Eerlijkheid en waarheid

1De wijn is een spotter, de sterke drank is woelachtig; al wie daarin dwaalt, zal niet wijs zijn.

2Spr. 16:14. 19:12.De schrik des konings is als het brullen eens jongen leeuws; die zich tegen hem vergramt, zondigt tegen zijn ziel.

3Spr. 17:14.Het is eer voor een man, van twist af te blijven; maar ieder dwaas zal er zich in mengen.

4Om den winter zal de luiaard niet ploegen; daarom zal hij bedelen in den oogst, maar er zal niet zijn.

5Spr. 18:4.De raad in het hart eens mans is als diepe wateren; maar een man van verstand zal dien uithalen.

6Elk van de menigte der mensen roept zijn weldadigheid uit; maar wie zal een recht trouwen man vinden?

7De rechtvaardige wandelt steeds in zijn oprechtheid; welgelukzalig zijn zijn kinderen na hem.

8Een koning, zittende op den troon des gerichts, Vers 26.verstrooit alle kwaad met zijn ogen.

91 Kon. 8:46. Job 14:4. Ps. 51:7. Pred. 7:20. 1 Joh. 1:8.Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde?

10Vers 23. Deut. 25:13. Spr. 11:1.Tweeërlei weegsteen, tweeërlei efa is den HEERE een gruwel, ja die beide.

11Een jongen zal ook door zijn handelingen zich bekend maken, of zijn werk zuiver, en of het recht zal wezen.

12Ex. 4:11. Ps. 94:9.Een horend oor, en een ziend oog heeft de HEERE gemaakt, ja, die beide.

13Spr. 19:15.Heb den slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt; open uw ogen, verzadig u met brood.

14Het is kwaad, het is kwaad! zal de koper zeggen; maar als hij weggegaan is, dan zal hij zich beroemen.

15Goud is er, en menigte van robijnen; Spr. 3:14, 15.maar de lippen der wetenschap zijn een kostelijk kleinood.

16Spr. 11:15. 27:13.Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed; en pand hem voor de onbekenden.

17Spr. 9:17.Het brood der leugen is den mens zoet; maar daarna zal zijn mond vol van zandsteentjes worden.

18Elke gedachte wordt door raad bevestigd, daarom voer oorlog met wijze raadslagen.

19Spr. 11:13.Die als een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; vermeng u dan niet met hem, die met zijn lippen verlokt.

20Ex. 21:17. Lev. 20:9. Deut. 27:16. Matt. 15:4.Wie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in zwarte duisternis.

21Als een erfenis in het eerste Spr. 13:11. 28:20.verhaast wordt, zo zal haar laatste niet gezegend worden.

22Deut. 32:35. Spr. 17:13. 24:29. Rom. 12:17. 1 Thess. 5:15. 1 Petr. 3:9.Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden; wacht op den HEERE, en Hij zal u verlossen.

23Vers 10.Tweeërlei weegsteen is den HEERE een gruwel, en de bedriegelijke weegschaal is niet goed.

24Job 31:4. Ps. 37:23. 139:2, 3.De treden des mans zijn van den HEERE; Jer. 10:23.hoe zou dan een mens zijn weg verstaan?

25Het is een strik des mensen, dat hij het heilige verslindt, en na gedane geloften, onderzoek te doen.

26Een wijs koning verstrooit de goddelozen, en hij brengt het rad over hen.

27De ziel des mensen is een lamp des HEEREN, doorzoekende al de binnenkameren des buiks.

28Weldadigheid en waarheid bewaren den koning; en door weldadigheid ondersteunt hij zijn troon.

29Der jongelingen sieraad is hun kracht, en Spr. 16:31.der ouden heerlijkheid is de grijsheid.

30Gezwellen der wonde zijn in den boze een zuivering, mitsgaders Spr. 10:13.de slagen van het binnenste des buiks.