Vruchten van wijsheid, dwaasheid en zonde
1Wie na bestraffingen halsstarrig is,29:1 halsstarrig is - Letterlijk: zijn nek verhardt.
zal opeens gebroken worden, en er zal geen genezing meer zijn.
2Spr. 11:10; 28:12,28Als rechtvaardigen groot worden, verblijdt het volk zich,
maar als een goddeloze heerst, zucht het volk.
3Spr. 10:1; 15:20Een man die wijsheid liefheeft, verblijdt zijn vader,
Spr. 28:7; Luk. 15:13maar wie met hoeren omgaat, doet bezit vergaan.
4Een koning houdt een land in stand door recht,
maar wie veel belasting heft,29:4 maar wie … heft - Letterlijk: maar een man van heffingen. breekt het af.
5Een man die zijn naaste vleit,
spreidt een net voor diens voetstappen.
6In de overtreding van een boosaardige man ligt een valstrik,
maar een rechtvaardige juicht en verblijdt zich.
7Job 29:16Een rechtvaardige neemt kennis van de rechtszaak van de armen,
maar een goddeloze heeft geen enkel inzicht.29:7 heeft … inzicht - Letterlijk: begrijpt kennis niet.
8Spotters29:8 Spotters - Letterlijk: Mannen van spotternij. doen een stad ontvlammen,
maar wijzen wenden de toorn af.
9Wanneer een wijze man een rechtszaak voert met een dwaas man,
of hij zich ontzet of lacht, er komt geen rust.
10Bloeddorstigen haten de vrome,
maar oprechten zoeken zijn behoud.29:10 zijn behoud - Letterlijk: zijn ziel.
11Spr. 14:33Een dwaas laat heel zijn geest de vrije loop,
maar een wijze houdt die in toom.29:11 houdt die in toom - Letterlijk: houdt die naar achteren in.
12Als een heerser acht slaat op een leugenachtig woord,
worden al zijn dienaren goddeloos.
13Spr. 22:2Een arme en een onderdrukker29:13 een onderdrukker - Letterlijk: een man van listen. ontmoeten elkaar:
de HEERE verlicht de ogen van hen beiden.
14Spr. 20:28; 25:5Een koning die in trouw geringen recht doet,
diens troon zal voor eeuwig bevestigd worden.
15Spr. 13:24; 22:15; 23:13De stok en de bestraffing geven wijsheid,
Spr. 10:1; 17:21,25maar een jongeman die aan zichzelf is overgelaten, maakt zijn moeder beschaamd.
16Als goddelozen talrijk worden, worden de overtredingen talrijk,
maar Ps. 37:36; 58:11; 91:8de rechtvaardigen zullen bij hun val toezien.
17Spr. 13:24; 22:15; 23:13,14Breng uw zoon gehoorzaamheid bij, en hij zal u rust geven
en uw ziel genoegens schenken.
18Als er geen visioen is, raakt een volk losgeslagen,
maar welzalig is hij die zich houdt aan de wet.
19Een slaaf zal zich door woorden geen gehoorzaamheid bij laten brengen,
ook al begrijpt hij u, toch komt er geen antwoord.
20Hebt u iemand gezien die overhaast is met zijn woorden?
Spr. 26:12Voor een dwaas is er meer hoop dan voor hem.
21Als men zijn slaaf van jongs af aan verwent,
zal hij uiteindelijk ondankbaar zijn.
22Spr. 15:18; 26:21Een toornig man verwekt ruzie,
een driftige29:22 een driftige - Letterlijk: een bezitter van woede. maakt de overtredingen talrijk.
23Job 22:29; Spr. 15:33; 18:12; Jes. 66:2; Matt. 23:12; Luk. 14:11; 18:14; Jak. 4:6,10; 1 Petr. 5:5De hoogmoed van een mens zal hem vernederen,
maar de nederige van geest zal de eer vasthouden.
24Wie met een dief deelt, haat zijn ziel,
Lev. 5:1hij hoort een vervloeking en maakt het niet bekend.
25Mensenvrees legt iemand een valstrik,
maar wie op de HEERE vertrouwt, wordt in een veilige vesting gezet.
26Spr. 19:6Velen zoeken de gunst29:26 de gunst - Letterlijk: het gezicht. van een heerser,
maar van de HEERE krijgt iemand zijn recht.
27Een man die onrecht doet, is een gruwel voor rechtvaardigen,
maar wie oprecht van weg is, is een gruwel voor een goddeloze.
29
De vruchten der wijsheid, dwaasheid en zonde
1Een man, die, dikwijls bestraft zijnde, den nek verhardt, zal schielijk verbroken worden, zodat er geen genezen aan zij.
2Spr. 11:10. 28:12, 28.Als de rechtvaardigen groot worden, verblijdt zich het volk; maar als de goddeloze heerst, zucht het volk.
3Spr. 10:1. 15:20.Een man, die de wijsheid bemint, verblijdt zijn vader; Spr. 28:7. Luk. 15:13.maar die een metgezel der hoeren is, brengt het goed door.
4Een koning houdt het land staande door het recht; maar een, die tot geschenken genegen is, verstoort hetzelve.
5Een man, die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor deszelfs gangen.
6In de overtreding eens bozen mans is een strik; maar de rechtvaardige juicht en is blijde.
7Job 29:16.De rechtvaardige neemt kennis van de rechtzaak der armen; maar de goddeloze begrijpt de wetenschap niet.
8Spotdrijvende lieden blazen een stad aan brand; maar de wijzen keren den toorn af.
9Een wijs man, met een dwaas man in rechte zich begeven hebbende, hetzij dat hij beroerd is of lacht, zo is er toch geen rust.
10Bloedgierige lieden haten den vrome; maar de oprechten zoeken zijn ziel.
11Spr. 14:33.Een zot laat zijn gansen geest uit, maar de wijze wederhoudt dien achterwaarts.
12Een heerser, die op leugentaal acht geeft, al zijn dienaars zijn goddeloos.
13Spr. 22:2.De arme en de bedrieger ontmoeten elkander; de HEERE verlicht hun beider ogen.
14Spr. 20:28. 25:5.Een koning, die de armen in trouw recht doet, diens troon zal in eeuwigheid bevestigd worden.
15De Spr. 13:24. 22:15. 23:13.roede, en de bestraffing geeft wijsheid; Spr. 10:1. 17:21, 25.maar een kind, dat aan zich zelf gelaten is, beschaamt zijn moeder.
16Als de goddelozen velen worden, wordt de overtreding veel; maar Ps. 37:36. 58:11. 91:8.de rechtvaardigen zullen hun val aanzien.
17Spr. 13:24. 22:15. 23:13, 14.Tuchtig uw zoon, en hij zal u gerustheid aandoen, en hij zal uw ziel vermakelijkheden geven.
18Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot; maar welgelukzalig is hij, die de wet bewaart.
19Een knecht zal door de woorden niet getuchtigd worden; hoewel hij u verstaat, nochtans zal hij niet antwoorden.
20Hebt gij een man gezien, die haastig in zijn woorden is? Spr. 26:12.Van een zot is meer verwachting dan van hem.
21Als men zijn knecht van jongs op weeldig houdt, hij zal in zijn laatste een zoon willen zijn.
22Spr. 15:18. 26:21.Een toornig man verwekt gekijf; en de grammoedige is veelvoudig in overtreding.
23Job 22:29. Spr. 15:33. 18:12. Jes. 66:2. Matt. 23:12. Luk. 14:11. 18:14. Jak. 4:6, 10. 1 Petr. 5:5.De hoogmoed des mensen zal hem vernederen; maar de nederige van geest zal de eer vasthouden.
24Die met een dief deelt, haat zijn ziel; Lev. 5:1.hij hoort een vloek, en hij geeft het niet te kennen.
25De siddering des mensen legt een strik; maar die op den HEERE vertrouwt, zal in een hoog vertrek gesteld worden.
26Spr. 19:6.Velen zoeken het aangezicht des heersers; maar een ieders recht is van den HEERE.
27Een ongerechtig man is den rechtvaardige een gruwel; maar die recht is van weg, is den goddeloze een gruwel.