De Farizeeën en de overlevering
1En Matt. 15:1bij Hem verzamelden zich de Farizeeën en sommigen van de schriftgeleerden, die uit Jeruzalem gekomen waren.
2En toen zij zagen dat sommigen van Zijn discipelen met onreine, dat is met ongewassen handen brood aten, berispten zij hen.
3Want de Farizeeën en alle Joden eten niet, als zij niet eerst grondig de handen gewassen hebben, omdat zij zich houden aan de overlevering van de ouden.
4En als zij van de markt komen, eten zij niet, als zij zich niet eerst gewassen hebben. En vele andere dingen zijn er die zij aangenomen hebben om zich eraan te houden, zoals het wassen van de drinkbekers en kannen en het koperen vaatwerk en bedden.
5Daarna vroegen de Farizeeën en de schriftgeleerden Hem: Waarom wandelen Uw discipelen niet volgens de overlevering van de ouden, maar eten zij het brood met ongewassen handen?
6Maar Hij antwoordde hun: Terecht heeft Jesaja over u, huichelaars, geprofeteerd zoals er geschreven staat: Jes. 29:13; Ezech. 33:31Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich ver bij Mij vandaan.
7Matt. 15:9; Kol. 2:18,20; Tit. 1:14Maar tevergeefs eren zij Mij door leringen te onderwijzen die geboden van mensen zijn.
8Want terwijl u het gebod van God nalaat, houdt u zich aan de overlevering van de mensen, zoals het wassen van kannen en bekers; en veel andere dergelijke dingen doet u.
9En Hij zei tegen hen: U stelt Gods gebod op een mooie manier terzijde om u aan uw overlevering te houden!In dit vers is sprake van heilige ironie. De Heere bedoelt hier in feite het tegenovergestelde van wat Hij zegt.
10Want Mozes heeft gezegd: Ex. 20:12; Deut. 5:16; Efez. 6:2Eer uw vader en uw moeder; en: Ex. 21:17; Lev. 20:9; Deut. 27:16; Spr. 20:20Wie vader of moeder vervloekt, die moet zeker sterven;
11maar u zegt: Als iemand tegen zijn vader of zijn moeder zegt: Het is korban (dat wil zeggen: een gave) wat u van mij had kunnen krijgen, is het met hem in orde.
12En u laat hem niet meer toe iets voor zijn vader of zijn moeder te doen,
13Matt. 15:6; 1 Tim. 4:3; 2 Tim. 3:2en zo maakt u Gods Woord krachteloos door uw overlevering die u overgeleverd hebt; en veel van dergelijke dingen doet u.
14Matt. 15:10En toen Hij heel de menigte bij Zich geroepen had, zei Hij tegen hen: Luister allen naar Mij en begrijp het goed:
15Hand. 10:15; Rom. 14:17,20; Tit. 1:15Er is niets dat van buitenaf de mens binnengaat, dat hem kan verontreinigen; maar de dingen die van hem uitgaan, die zijn het die de mens verontreinigen.
16Als iemand oren heeft om te horen, laat hij dan horen.Dit vers komt niet in alle Griekse manuscripten voor.
17Matt. 15:15En toen Hij bij de menigte vandaan thuisgekomen was, vroegen Zijn discipelen Hem naar de gelijkenis.
18En Hij zei tegen hen: Bent ook u zo onwetend? Ziet u niet in dat alles wat van buitenaf de mens binnengaat, hem niet kan verontreinigen?
19Want het komt niet in zijn hart maar in zijn buik en gaat in de afzondering naar buiten. Zo wordt al het voedsel gereinigd.
20En Hij zei: Wat uit de mens naar buiten komt, dat verontreinigt de mens.
21Gen. 6:5; 8:21; Spr. 6:14; Jer. 17:9Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen voort kwade overwegingen, alle overspel, ontucht, moord,
22diefstal, hebzucht, allerlei kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst,7:22 afgunst - Letterlijk: een boos oog. lastering, hoogmoed, dwaasheid;
23al deze slechte dingen komen van binnenuit en verontreinigen de mens.
De Syro-Fenicische vrouw
24Matt. 15:21En Hij stond op en vertrok vandaar naar het gebied van Tyrus en Sidon; en toen Hij een huis binnengegaan was, wilde Hij niet dat iemand het wist, maar Hij kon niet verborgen blijven.
25Want een vrouw van wie het dochtertje een onreine geest had, hoorde van Hem, kwam en viel neer aan Zijn voeten.
26Deze vrouw nu was een Griekse, afkomstig uit Syro-Fenicië; en zij vroeg Hem de demon uit haar dochter uit te drijven.Demonen: Er zijn in het Grieks twee verschillende woorden die in de SV allebei met duivel zijn vertaald zodat het onderlinge verschil niet meer zichtbaar is. Dat is in dit geval een gemis, omdat het verschil in betekenis tussen de twee betreffende termen niet zonder relevantie is. Het Griekse diabolos verwijst namelijk naar de duivel zelf, terwijl het woord daimoon betrekking heeft op een engel van de duivel. Vandaar dat besloten is om het eerste woord met duivel te vertalen en het tweede met demon.
27Maar Jezus zei tegen haar: Laat eerst de kinderen verzadigd worden, want het is niet behoorlijk het brood van de kinderen te nemen en naar de hondjes te werpen.
28Maar zij antwoordde en zei tegen Hem: Ja, Heere, maar de hondjes eten toch ook onder de tafel van de kruimels van de kinderen.
29En Hij zei tegen haar: Omwille van dit woord ga heen, de demon is uit uw dochter uitgegaan.
30En toen zij in haar huis kwam, merkte zij dat de demon uitgegaan was en dat haar dochter op bed lag.
De genezing van een dove
31Matt. 15:29En toen Hij weer weggegaan was uit het gebied van Tyrus en Sidon, kwam Hij bij de zee van Galilea, midden door het gebied van Dekapolis.
32Matt. 9:32; Luk. 11:14En ze brachten een dove bij Hem, die moeilijk sprak, en smeekten Hem dat Hij de hand op hem legde.
33En na hem uit de menigte apart genomen te hebben, stak Hij Zijn vingers in zijn oren, en na gespuwd te hebben, raakte Hij zijn tong aan.
34En terwijl Hij opkeek naar de hemel, zuchtte Hij en zei Hij tegen hem: Effatha! dat is: Word geopend!
35En meteen werden zijn oren geopend en de band van zijn tong werd los, en hij sprak goed.
36En Hij gebood hun dat zij het tegen niemand zouden zeggen; maar wat Hij hun ook gebood, zij verkondigden het des te meer.
37En zij stonden bovenmate versteld en zeiden: Gen. 1:31Hij heeft alles goedgemaakt; ook de doven doet Hij horen en Hij maakt dat zij die niet kunnen spreken, kunnen spreken.
7
De farizeeën en de overlevering
1En Matt. 15:1.tot Hem vergaderden de farizeeën, en sommigen der schriftgeleerden, die van Jeruzalem gekomen waren;
2En ziende, dat sommigen van Zijn discipelen met onreine, dat is, met ongewassen handen brood aten, berispten zij hen.
3Want de farizeeën en al de Joden eten niet, tenzij dat zij eerst de handen dikmaals wassen, houdende de inzetting der ouden.
4En van de markt komende, eten zij niet, tenzij dat zij eerst gewassen zijn. En vele andere dingen zijn er, die zij aangenomen hebben te houden, als namelijk de wassingen der drinkbekers, en kannen, en koperen vaten, en bedden.
5Daarna vraagden Hem de farizeeën en de schriftgeleerden: Waarom wandelen Uw discipelen niet naar de inzetting der ouden, maar eten het brood met ongewassen handen?
6Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Wel heeft Jesaja, van u, geveinsden, geprofeteerd, gelijk geschreven is: Jes. 29:13. Ezech. 33:31.Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart houdt zich verre van Mij.
7Matt. 15:9. Kol. 2:18, 20. Tit. 1:14.Doch tevergeefs eren zij Mij, lerende leringen, die geboden zijn der mensen;
8Want, nalatende het gebod Gods, houdt gij de inzettingen der mensen, als namelijk wassingen der kannen en drinkbekers; en andere dergelijke dingen doet gij vele.
9En Hij zeide tot hen: Gij doet zeker Gods gebod wel te niet, opdat gij uw inzettingen zoudt onderhouden.
10Want Mozes heeft gezegd: Ex. 20:12. Deut. 5:16. Efez. 6:2.Eer uw vader en uw moeder; en: Ex. 21:17. Lev. 20:9. Deut. 27:16. Spr. 20:20.wie vader of moeder vloekt, die zal den dood sterven.
11Maar gijlieden zegt: Zo een mens tot vader of moeder zegt: Het is korban (dat is te zeggen, een gave), zo wat u van mij zou kunnen ten nutte komen, die voldoet.
12En gij laat hem niet meer toe, iets aan zijn vader of zijn moeder te doen;
13Matt. 15:6. 1 Tim. 4:3. 2 Tim. 3:2.Makende alzo Gods woord krachteloos door uw inzetting, die gij ingezet hebt; en vele dergelijke dingen doet gij.
14Matt. 15:10.En tot Zich de ganse schare geroepen hebbende, zeide Hij tot hen: Hoort Mij allen en verstaat.
15Hand. 10:15. Rom. 14:17, 20. Tit. 1:15.Er is niets van buiten den mens in hem ingaande, hetwelk hem kan ontreinigen; maar de dingen, die van hem uitgaan, die zijn het, welke den mens ontreinigen.
16Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.
17Matt. 15:15.En toen Hij van de schare in huis gekomen was, vraagden Hem Zijn discipelen van de gelijkenis.
18En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij alzo onwetende? Verstaat gij niet, dat al wat van buiten in den mens ingaat, hem niet kan ontreinigen?
19Want het gaat niet in zijn hart, maar in den buik, en gaat in de heimelijkheid uit, reinigende al de spijzen.
20En Hij zeide: Hetgeen uitgaat uit den mens, dat ontreinigt den mens.
21Gen. 6:5. 8:21. Spr. 6:14. Jer. 17:9.Want van binnen uit het hart der mensen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen,
22Dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hovaardij, onverstand.
23Al deze boze dingen komen voort van binnen, en ontreinigen den mens.
De Syro-Fenicische vrouw
24Matt. 15:21.En van daar opstaande, ging Hij weg naar de landpalen van Tyrus en Sidon; en in een huis gegaan zijnde, wilde Hij niet, dat het iemand wist, en Hij kon nochtans niet verborgen zijn.
25Want een vrouw, welker dochtertje een onreinen geest had, van Hem gehoord hebbende, kwam en viel neder aan Zijn voeten.
26Deze nu was een Griekse vrouw, van geboorte uit Syro-Fenicië; en zij bad Hem, dat Hij den duivel uitwierp uit haar dochter.
27Maar Jezus zeide tot haar: Laat eerst de kinderen verzadigd worden; want het is niet betamelijk dat men het brood der kinderen neme, en den hondekens voorwerpe.
28Maar zij antwoordde en zeide tot Hem: Ja, Heere, doch ook de hondekens eten onder de tafel van de kruimkens der kinderen.
29En Hij zeide tot haar: Om dezes woords wil ga heen, de duivel is uit uw dochter uitgevaren.
30En als zij in haar huis kwam, vond zij, dat de duivel uitgevaren was, en de dochter liggende op het bed.
Genezing van een doofstomme
31Matt. 15:29.En Hij wederom weggegaan zijnde van de landpalen van Tyrus en Sidon, kwam aan de zee van Galiléa, door het midden der landpalen van Dékapolis.
32Matt. 9:32. Luk. 11:14.En zij brachten tot Hem een dove, die zwaarlijk sprak, en baden Hem, dat Hij de hand op hem legde.
33En hem van de schare alleen genomen hebbende, stak Hij Zijn vingeren in zijn oren, en gespogen hebbende, raakte Hij zijn tong aan;
34En opwaarts ziende naar den hemel, zuchtte Hij, en zeide tot hem: Effatha! dat is: wordt geopend!
35En terstond werden zijn oren geopend, en de band zijner tong werd los, en hij sprak recht.
36En Hij gebood hunlieden, dat zij het niemand zeggen zouden; maar wat Hij hun ook gebood, zo verkondigden zij het des te meer.
37En zij ontzetten zich bovenmate zeer, zeggende: Gen. 1:31.Hij heeft alles wel gedaan, en Hij maakt, dat de doven horen, en de stommen spreken.