Spreuken 28
Spreuken 28
Het boek Spreuken
HSV

Zegen van de vroomheid, ellende van de goddeloosheid

1Lev. 26:36; Deut. 28:28; Jes. 57:21Goddelozen vluchten terwijl er geen vervolger is,

maar een rechtvaardige is moedig28:1 is moedig - Letterlijk: vertrouwt. als een jonge leeuw.

2Vanwege de overtreding van het land heeft het veel vorsten,

maar door mensen met inzicht en kennis zal het recht duurzaam zijn.

3Een arme man die de geringen verdrukt,

is een regen die wegvaagt, zodat er geen brood is.

4Wie de wet verlaten, prijzen de goddelozen,

maar wie de wet in acht nemen, gaan met hen de strijd aan.

5Boosaardige lieden begrijpen het recht niet,

maar wie de HEERE zoeken, begrijpen alles.

6Spr. 19:1Een arme die in zijn oprechtheid zijn weg gaat,

is beter dan wie slinkse wegen gaat, al is hij rijk.

7Spr. 29:3Wie de wet in acht neemt, is een verstandige zoon,

maar wie omgaat met hen die zich te buiten gaan, maakt zijn vader te schande.

8Wie met rente en met winst zijn bezit vermeerdert,

brengt het bijeen voor hem die zich over armen ontfermt.Woeker vs. rente: Het woord woeker heeft een betekenisverschuiving ondergaan. Het betreft tegenwoordig situaties waar geld beschikbaar wordt gesteld tegen een excessief hoge rente. In de tijd van de Statenvertaling had dit woord een veel minder negatieve betekenis, zoals op te maken valt uit Mattheüs 25:27 en de kanttekening bij Handelingen 20:35. Vandaar dat de HSV met de meeste andere hedendaagse Nederlandse vertalingen voor rente gekozen heeft.

9Van hem die zijn oor afkeert van het luisteren naar de wet,

is zelfs zijn gebed een gruwel.

10Wie oprechten doet dwalen op een verkeerde weg,

Spr. 26:27zal zelf in zijn kuil vallen,

maar wie oprecht zijn, zullen het goede erven.

11Een rijk man is wijs in zijn eigen ogen,

maar een arme die inzicht heeft, doorziet hem.

12Spr. 11:10,11Als rechtvaardigen opspringen van vreugde, geeft het veel glans,

Vers 28maar als goddelozen verschijnen, zijn mensen ver te zoeken.

13Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn,

maar Ps. 32:3,5; 1 Joh. 1:9,10wie ze belijdt en nalaat, zal barmhartigheid verkrijgen.

14Welzalig is een mens die voortdurend diep ontzag heeft voor de HEERE,

maar wie zijn hart verhardt, valt in het kwaad.

15Als een brullende leeuw en een jagende beer

is een goddeloze die over een arm volk heerst.

16Een vorst die gebrek aan inzicht heeft, maakt zich dikwijls schuldig aan afpersingen,

maar wie winstbejag haat, zal zijn dagen verlengen.

17Een door bloedschuld bezwaard mens zal naar de kuil vluchten,

weerhoud hem niet!

18Hij die oprecht wandelt, zal verlost worden,

maar wie kromme wegen gaat,28:18 wie kromme wegen gaat - Letterlijk: wie zijn wegen krom maakt. zal ineens ten val komen.

19Wie zijn land bewerkt, zal met brood verzadigd worden,

maar wie leeglopers navolgt, wordt met armoede verzadigd.

20Een betrouwbaar man heeft talrijke zegeningen,

Spr. 13:11; 20:21; 23:4maar wie erop aast om rijk te worden, zal niet voor onschuldig gehouden worden.

21Het is niet goed Spr. 18:5; 24:23partijdig te zijn,28:21 partijdig te zijn - Letterlijk: het aangezicht te zien.

want dan zal een man al overtreden om een stuk brood.

22Wie zich haast naar bezit, is iemand die niemand iets gunt,28:22 die … gunt - Letterlijk: boos van oog.

hij weet niet dat gebrek over hem zal komen.

23Wie een mens terechtwijst, zal later meer gunst vinden

dan wie met de tong vleit.

24Wie zijn vader of zijn moeder berooft en zegt: Het is geen overtreding,

die is een metgezel van een verderfelijk man.

25Spr. 13:10; 15:18; 29:22Wie hebzuchtig28:25 hebzuchtig - Letterlijk: wijd van ziel. is, verwekt ruzie,

maar wie op de HEERE vertrouwt, wordt verzadigd.

26Wie op zijn hart vertrouwt, die is een dwaas,

maar wie in wijsheid zijn weg gaat, die zal ontkomen.

27Deut. 15:7,8,10; Spr. 19:17; 22:9Wie aan de arme geeft, zal geen gebrek hebben,

maar wie zijn ogen toesluit, zal veel vervloekt worden.

28Vers 12Als goddelozen verschijnen, verbergt een mens zich,

maar als zij omkomen, worden rechtvaardigen talrijk.

28

Zegen der vroomheid; ellende der goddeloosheid

1De Lev. 26:36. Deut. 28:28. Jes. 57:21.goddelozen vlieden, waar geen vervolger is; maar elk rechtvaardige is moedig, als een jonge leeuw.

2Om de overtreding des lands zijn deszelfs vorsten vele; maar om verstandige en wetende mensen zal insgelijks verlenging wezen.

3Een arm man, die de geringen verdrukt, is een wegvagende regen, zodat er geen brood zij.

4Die de wet verlaten, prijzen de goddelozen; maar die de wet bewaren, mengen zich in strijd tegen hen.

5De kwade lieden verstaan het recht niet; maar die den HEERE zoeken, verstaan alles.

6Spr. 19:1.De arme, wandelende in zijn oprechtheid, is beter, dan die verkeerd is van wegen, al is hij rijk.

7Spr. 29:3.Die de wet bewaart, is een verstandig zoon; maar die der vraten metgezel is, beschaamt zijn vader.

8Die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst, vergadert dat voor dengene, die zich des armen ontfermt.

9Die zijn oor afwendt van de wet te horen, diens gebed zelfs zal een gruwel zijn.

10Die de oprechten doet dwalen op een kwaden weg, Spr. 26:27.zal zelf in zijn gracht vallen; maar de vromen zullen het goede beërven.

11Een rijk man is wijs in zijn ogen; maar de arme, die verstandig is, doorzoekt hem.

12Spr. 11:10, 11.Als de rechtvaardigen opspringen van vreugde, is er grote heerlijkheid; Vers 28.maar als de goddelozen opkomen, wordt de mens nauw gezocht.

13Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar Ps. 32:3, 5. 1 Joh. 1:9, 10.die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen.

14Welgelukzalig is de mens, die geduriglijk vreest; maar die zijn hart verhardt, zal in het kwaad vallen.

15De goddeloze, heersende over een arm volk, is een brullende leeuw, en een beer, die ginds en weder loopt.

16Een vorst, die van alle verstand gebrek heeft, is ook veelvoudig in verdrukkingen; maar die de gierigheid haat, zal de dagen verlengen.

17Een mens, gedrukt om het bloed ener ziel, zal naar den kuil toevlieden; men ondersteune hem niet!

18Die oprecht wandelt, zal behouden worden; maar die zich verkeerdelijk gedraagt in twee wegen, zal in den enen vallen.

19Die zijn land bouwt, zal met brood verzadigd worden; maar die ijdele mensen volgt, zal met armoede verzadigd worden.

20Een gans getrouw man zal veelvoudig zijn in zegeningen; Spr. 13:11. 20:21. 23:4.maar die haastig is, om rijk te worden, zal niet onschuldig wezen.

21Spr. 18:5. 24:23.De aangezichten te kennen, is niet goed; want een man zal om een stuk broods overtreden.

22Die zich haast naar goed, is een man van een boos oog; maar hij weet niet, dat het gebrek hem overkomen zal.

23Die een mens bestraft, zal achterna gunst vinden, meer dan die met de tong vleit.

24Wie zijn vader of zijn moeder berooft, en zegt: Het is geen overtreding; die is des verdervenden mans gezel.

25Spr. 13:10. 15:18. 29:22.Die grootmoedig is, verwekt gekijf; maar die op den HEERE vertrouwt, zal vet worden.

26Die op zijn hart vertrouwt, die is een zot; maar die in wijsheid wandelt, die zal ontkomen.

27Deut. 15:7, 8, 10. Spr. 19:17. 22:9.Die den armen geeft, zal geen gebrek hebben; maar die zijn ogen verbergt, zal veel vervloekt worden.

28Vers 12.Als de goddelozen opkomen, verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen.